Die 150 Wichtigsten Niederländischen Verben (Liste)

Die 150 Wichtigsten Niederländischen Verben (Liste)

Viktor

Viktor

Mit dieser Liste niederländischer Verben, die alphabetisch geordnet ist und Beispiele zur Anwendung enthält, kannst du deinen Wortschatz erweitern und die richtigen Verben im Kontext anwenden.

Veel succes! ✌️


Liste der niederländischen Verben

A

NiederländischDeutschBeispiel
aankomenankommenDe trein komt om zes uur aan.
aankledenanziehenHij kleedt zich snel aan.
aanvaardenakzeptierenHij aanvaardt de situatie zoals die is.
accepterenakzeptierenIk accepteer je excuses.
ademenatmenAdem diep in en uit.
afmakenbeendenZe maakt haar werk af.
afsprekenverabredenZullen we morgen afspreken?
afwassenabwaschenIk was de vaat af na het eten.
antwoordenantwortenKun je op mijn vraag antwoorden?

B

NiederländischDeutschBeispiel
bakkenbackenMijn moeder bakt een taart.
beginnenanfangenIk begin met mijn werk.
begrijpenverstehenBegrijp je deze uitleg?
bekijkenbetrachtenLaten we de foto's bekijken.
bellentelefonierenIk bel mijn vriend elke dag.
belovenversprechenIk beloof je te helpen.
betalenbezahlenWe betalen de huur op tijd.
bezoekenbesuchenBezoek je me dit weekend?
blijvenbleibenHij blijft tot morgen.
brengenbringenBreng je me naar het station?

C

NiederländischDeutschBeispiel
controlerenkontrollierenIk controleer de documenten.
corrigerenkorrigierenIk corrigeer mijn fouten.
creërenerschaffenZe creëren prachtige kunstwerken.

D

NiederländischDeutschBeispiel
dalensinkenDe temperatuur daalt 's nachts.
dansentanzenZe dansen op het feest.
delenteilenLaten we de taart delen.
denkendenkenWaar denk je aan?
doentunWat doe je morgen?
dragentragenHij draagt een zware tas.
drinkentrinkenDrink je koffie of thee?
dromenträumenIk droom vaak over reizen.
durvensich trauenDurf je dat te doen?

E

NiederländischDeutschBeispiel
etenessenWat eten we vanavond?
eindigenendenDe film eindigt om tien uur.
ervarenerfahrenHij heeft veel ervaring opgedaan.

F

NiederländischDeutschBeispiel
fietsenFahrrad fahrenIk fiets elke dag naar werk.
fluitenpfeifenHij fluit een vrolijk deuntje.
fotograferenfotografierenZe fotografeert graag natuur.

Gut zu wissen: Mehr als 300 niederländische Nomen

G

NiederländischDeutschBeispiel
gaangehenIk ga naar school.
gebruikenverwendenHoe gebruik je dit apparaat?
gevengebenKun je me het zout geven?
gelovenglaubenIk geloof je niet.
genietengenießenGeniet van je vakantie!
glimlachenlächelnZe glimlacht naar de baby.
groeienwachsenDe planten groeien snel.

H

NiederländischDeutschBeispiel
hebbenhabenIk heb een idee.
halenholenIk haal even koffie.
hangenhängenDe jas hangt aan de kapstok.
helpenhelfenKun je me even helpen?
herinnerenerinnernIk herinner me die dag nog goed.
horenhörenHoor je dat geluid?
houdenhalten/liebenIk houd van jou.
huilenweinenDe baby huilt zachtjes.

K

NiederländischDeutschBeispiel
kennenkennenKen je hem al lang?
kiezenwählenIk kies voor optie B.
kijkenschauenWe kijken naar de film.
klimmenkletternWe klimmen op de berg.
kokenkochenZe kookt pasta voor het diner.
komenkommenKom je naar het feest?
kopenkaufenIk koop een nieuw boek.

L

NiederländischDeutschBeispiel
lachenlachenHij lacht om de grap.
lerenlernenIk leer Nederlands.
levenlebenZe leven gelukkig samen.
lezenlesenIk lees de krant.
liggenliegenHet boek ligt op tafel.
lopenlaufenWe lopen naar het park.
luisterenhörenLuister je naar mij?

M

NiederländischDeutschBeispiel
makenmachenIk maak een tekening.
missenvermissenIk mis je zo erg.
moetenmüssenIk moet gaan werken.
mogendürfenMag ik binnenkomen?

N

NiederländischDeutschBeispiel
nemennehmenNeem een koekje!
noemennennenZe noemen hem 'de snelle'.

O

NiederländischDeutschBeispiel
openenöffnenKun je het raam openen?
opstaanaufstehenIk sta elke dag om zeven uur op.
overleggenbesprechenWe moeten dit overleggen.

P

NiederländischDeutschBeispiel
pakkennehmenPak je jas, het is koud buiten.
pratensprechenWe praten over het weer.
proberenversuchenIk probeer een nieuwe hobby.

R

NiederländischDeutschBeispiel
reizenreisenWe reizen graag naar nieuwe landen.
rennenrennenHij rent naar de bus.
roepenrufenZe roept om hulp.

S

NiederländischDeutschBeispiel
schrijvenschreibenZe schrijft een brief.
slapenschlafenIk slaap acht uur per nacht.
sprekensprechenSpreek je Nederlands?
staanstehenDe auto staat voor de deur.

T

NiederländischDeutschBeispiel
tekenenzeichnenZe tekent een mooie bloem.
telefonerentelefonierenIk telefoneer met mijn moeder.
tonenzeigenHij toont zijn nieuwe auto.

Auch spannend: 250 der wichtigsten niederländischen Adjektive

U

NiederländischDeutschBeispiel
uitgaanausgehenWe gaan vanavond uit.
uitleggenerklärenKun je dat uitleggen?

V

NiederländischDeutschBeispiel
vallenfallenHet blad valt van de boom.
vindenfindenIk vind je jas niet.
vergetenvergessenIk ben je verjaardag vergeten.
vertellenerzählenVertel eens wat meer over jezelf.

W

NiederländischDeutschBeispiel
wachtenwartenWacht je op mij?
wandelenspazieren gehenWe wandelen door het bos.
werkenarbeitenZe werkt in een ziekenhuis.
wetenwissenWeet je het antwoord?
willenwollenIk wil graag een koffie.
winnengewinnenZe winnen de wedstrijd.
wonenwohnenWe wonen in Nederland.

Z

NiederländischDeutschBeispiel
zeggensagenZe zeggen dat het gaat regenen.
zijnseinHij is mijn broer.
zingensingenZe zingt een mooi lied.
zittensitzenWe zitten in de tuin.
zoekensuchenIk zoek mijn sleutels.
zorgensorgenIk zorg voor mijn broer.
zwemmenschwimmenWe zwemmen in het meer.

Fazit

Diese Liste der 150 wichtigsten niederländischen Verben ist ein entscheidender Schritt, um deine Sprachkenntnisse zu erweitern und die richtigen Verben im Alltag anzuwenden.

Und wenn du diese Verben in echten Gesprächsszenarien anwenden willst, dann kannst du Plaudli, deinen KI-basierten Sprachtutor, kostenlos und unverbindlich testen. 🤖

Lerne neue Sprachen in Wochen, nicht Jahren.

Starte kostenlos & ohne jegliche Verpflichtung.

Los geht's